vrijdag 1 juni 2012

Van onsterfelijkheid en ulevellen

'Je bent pas écht dood als mensen niet meer aan je denken', zegt Boudewijn de Groot in een kort interview met mijn vriend en collega Jan Vriend van het Noordhollands Dagblad.
Jan stuurt wekelijks de lifestyle bijlage Vrij op, die het NHD elke zaterdag siert. Daarin staat mijn culinaire rubriek Over de Tong en zo zien we hier op Bellevue 'in het eggie' hoe die bijdrage oogt. Deze week stuurde Jan ook een éigen bijdrage mee: een reeks korte interviews met bekende Nederlanders, over hun band met een overleden dierbare, die zij nog altijd als inspiratiebron beschouwen. Onder hen dus ook Boudewijn de Groot, die nog altijd veel aan 'zijn' tekstdichter Lennaert Nijgh denkt, die helaas in 2002 al stierf. Met bovenstaand citaat van Boudewijn: Je bent pas écht dood als mensen niet meer aan je denken. Een oude wijsheid, waar als een koe. En ik betwijfel persoonlijk of Nijgh en De Groot - als duo slechts te vergelijken met Lennon en McCartney of Jagger en Richards - óóit zullen sterven, omdat er altijd wel iemand is die hun liedjes zingt. Maar er is meer. Bij ons op tafel ligt Boudewijns boek 'Hoogtevrees in Babylon', met daarin alle nummers die hij zelf schreef tussen 1963 en 2006. Deze teksten, waarvan ik in veel gevallen dacht dat ze van de hand van Nijgh waren (Picknick bijvoorbeeld), worden stuk voor stuk door de schrijver verklaard, wat een aardig inkijkje geeft in het leven van de componist/zanger en in de geschiedenis van zijn pennenvruchten.
Het mooie is dat je na het lezen van zo'n tekst, het desbetreffende liedje nog dagen loopt te zingen of te neuriën, bijna tot wanhopens toe. En dat je met het nummer in je hoofd teruggaat naar je eigen jeugd. De evergreens zijn een vehikel voor je herinneringen en je bent opeens weer kind. Je voelt weer de tranen die prikten in je ogen toen je voor de eerste keer Een meisje van 16 hoorde (overigens geïnspireerd door Charles Aznavours Une Enfant), de lente die je voelde bij het luisteren naar Picknick, de bange trips die je maakte, keer en keer opnieuw, onder invloed van hasj en de elpee Nacht en Ontij - ze maken je weer even jong.
Uiteraard zijn deze specifieke herinneringen persoonlijk, maar de gevoelens die zij oproepen zijn universeel. Dat bleek toen we een half jaar terug alweer, met alle trekharmonicavrienden meebrulden op klassiekers als Verdronken Vlinder en Malle Babbe, het prachtige Naast Jou en natuurlijk Testament. Tenenkrommend voor Boudewijn zelf, ongetwijfeld, maar een bewijs van hoezeer zijn bijdragen aan de vaderlandse popgeschiedenis een collectief geheugen vormen. Dankzij die bijdragen, zullen Nijgh en De Groot dus nimmer sterven (even voor de goede orde: Boudewijn is alive and kicking hoor en gaat deze nieuwe herfst alweer op toernee). Maar dankzij die bijdragen ook, worden vele Nederlanders die opgroeiden met hun muziek, bij tijd en wijle weer een beetje jonger. Boudewijn verzuchtte eens dat hij de roep om al die oude nummers soms als een keurslijf ervaart. Moge het besef dat hij met de vertolking van zijn evergreens vele kinderhanden vasthoudt, dat keurslijf minder knellend maken. En dan nog een persoonlijke ontboezeming: toen ik laatst over Welterusten, Meneer de President las en de zin 'bajonetten met bloedige gevesten, houden ver van hier op uw bevel de wacht' tegenkwam, wist ik plots weer wat ik in 1965, als jochie van 8 voor het eerst zong. 'Bajonetten met bloedige gevesten, houden ver van hier op Ulevel de wacht...' Ik wist niet beter of dit eiland in de verte was Ulevel, de plaats waar de gelijknamige snoepjes vandaan kwamen waar ik zo gek op was. En hoewel je die nergens meer tegenkomt, blijken ze dan toch opeens onsterfelijk.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten